Als het aan de provincie Flevoland ligt, is het gebruik van deelvervoer in 2030 net zo gewoon als het kiezen van een eigen vervoersmiddel. Een flinke ambitie waar ze vorig jaar juni Eric Westdorp voor aantrokken. Als Regisseur Smart Mobility werkt hij momenteel samen met collega Deodaat Boer voortvarend aan een ontwikkelplan waarvan hij alle gemeenten in de provincie deelgenoot maakt.
Koffiedrinken
Als we Westdorp spreken, heeft hij er al een rondje langs alle verantwoordelijke wethouders in de provincie op zitten. Overal heeft hij koffiegedronken, de plannen uitgelegd en de lichten staan op groen. En daarmee lijkt Flevoland een van de eerste provincies in Nederland te worden met een regionaal deelmobiliteitssysteem met deelfietsen, deelscooters en deelauto’s. ‘We zijn natuurlijk maar met 6 gemeenten, dus dat maakt het makkelijker’, nuanceert Westdorp. ‘Maar we zijn ontzettend blij dat het lukt.’ De voordelen die zo’n gezamenlijke aanpak oplevert, zijn dan ook niet gering. Zo zijn er voordelen door gezamenlijke inkoop, en voor de aanbieders en de gebruikers is het creëren van uniformiteit in gebruiksvoorwaarden een groot pluspunt. ‘Als je overal dezelfde regels hanteert, bevordert dat het gebruiksgemak, aldus Westdorp. ‘Bovendien kun je in gemeenten waar het autobezit hoog is zo ook deelmobiliteit introduceren.’
Een ander groot voordeel is dat niet elke gemeente haar eigen wiel hoeft uit te vinden op het gebied van deelmobiliteit. ‘Toen ik afgelopen juni startte was er in de meeste gemeenten nog niets belegd; alleen Almere en de Noordoostpolder hebben al deelmobiliteit. Ideeën waren er wel, maar vaak ontbraken de kennis en de handen om het uit te voeren. Door deelmobiliteit in de provincie met elkaar te regelen, kunnen we de krachten bundelen.’
Better sorry than safe
Ondanks de weinige kennis bij de gemeenten ontwikkelde Westdorp een ambitieus plan bestaande uit een aantal stadia voor de implementatie van deelvervoer in de hele gemeente. Westdorp: ‘Ik hou van innovaties en van uitdagingen: better sorry than safe dan andersom. Want als iets niet lukt dan heb je vaak toch iets geleerd.’ En zo ging hij aan de slag met het analyseren van het gebied om te zien wat mogelijk interessante locaties zijn voor deelmobiliteit. Een extern onderzoeksbureau verzamelde hiervoor publieksdata over reisgedrag en welke reisbewegingen eventueel vervangen kunnen worden door deelmobiliteit. Vervolgens peilde hij bij de verantwoordelijke wethouders hoe groot het draagvlak is bij de gemeenten. En die bleek dus groot te zijn.
Samenwerken en vergunningen
Op het moment dat we Westdorp spreken, wordt de samenwerkingsovereenkomst tussen provincie en de 6 gemeenten opgezet. Hierin kijken alle partijen hóe ze gaan samenwerken, wat de rolverdelingen zijn, hoe ze straks de wielen op de weg gaan beheren. Ook de financiële afspraken vinden plaats in deze fase. Westdorp: ‘Zodra de overeenkomst is getekend, kijken we met welke aanbieders we in zee gaan. En welke aanbieders met ons in zee willen, want onze provincie kent ook gebieden waar veel mensen een auto hebben en deelvervoer dus minder populair is. Voor alleen dat soort gemeenten is deelvervoer niet rendabel. Ook daarom doen we het samen. Daarnaast gaat de provincie de komende jaren flink uitbreiden met woningen, en ook toerisme speelt een steeds grotere rol. Het wordt dus steeds drukker.’ Wat ook – en misschien wel vooral – bijdraagt is het feit dat de provincie het project in eerste instantie faciliteert.
5 jaar monitoren
Zodra al het papierwerk is geregeld en de wielen op de weg staan, breekt een periode van monitoring aan. 5 jaar lang houden gemeenten en provincie het aanbod en het gebruik in de gaten. Is er voldoende vraag, zijn er altijd voldoende wielen beschikbaar, moeten we opschalen of juist afschalen? Of is er misschien behoefte aan een andere vorm van deelmobiliteit? Dit is een iteratief proces van leren en bijstellen om zo tot het beste resultaat te komen. En dan hoopt Westdorp dat deelvervoer in de provincie Flevoland in 2030 net zo normaal is als eigen vervoer. ‘En als er binnen gezinnen geen tweede of derde auto’s meer nodig zijn, dan is ons plan helemaal geslaagd.’